Skip to main content

Interview Graziela Dekeyser

tags:
Graziela-verhaal-taal-en-emotie.docx

“Veel kinderen zijn bang dat ze door Nederlands te leren hun thuistaal vergeten en niet meer met hun ouders kunnen praten”

Graziela Dekeyser, KU Leuven

Nederlands mag niet de taal van moeten worden

Emotie en taal zijn intiem verbonden. Graziela Dekeyser, postdoctoraal onderzoeker aan de KU Leuven, keek in het hoofd van meertalige kinderen. Ze stelt vast dat een strak talenbeleid op school hun zelfbeeld beïnvloedt, en niet helpt om Nederlands te leren.

In Vlaanderen heeft een op de vijf kinderen een andere thuistaal dan het Nederlands. In Antwerpen klimt dat tot 53 procent, in Gent 39 procent, in Leuven 42 procent. Over de impact van meertaligheid op kinderen en jongeren, op school en thuis, is al veel inkt gevloeid. Maar hoe ervaren zij zelf deze realiteit? Welke gevoelens roepen hun thuistaal en het Nederlands bij hen op?

Voor haar doctoraat bevroeg Graziela Dekeyser, postdoctoraal onderzoeker aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek van de KU Leuven, leerlingen van het vijfde en zesde leerjaar in Antwerpen. Zij gaf toelichting op het event van het lerend netwerk ‘Kleine Kinderen Grote Kansen’ over meertaligheid, op 1 maart in Brussel.

In de sociologie zijn emoties een gevolg van hoe jij denkt dat de omgeving je ziet. We willen allemaal behoren tot een groep, ook kinderen. We worden immers gedreven door de behoefte aan waardering, sociale erkenning en verbondenheid. Als je tijdens die zoektocht het gevoel krijgt dat de groep deze behoefte niet bestendigt, kan je een negatieve emotie ervaren.

Als je de indruk krijgt dat je wel ‘een van ons bent’ bijvoorbeeld, dan ervaar je een positieve emotie. Deze identiteitsmechanismen spelen ook een rol bij talen leren en gebruiken. “De emoties die getriggerd worden hebben gevolgen voor hoe kinderen een taal leren en gebruiken en welke attitude ze hebben tegenover een taal”, zegt Dekeyser.

Goed of slecht gevoel

Concreet: als je via een taal erbij wil horen en de anderen bevestigen dat dit lukt, dan ervaar je een positieve emotie. De kinderen die Dekeyser bevroeg zeggen trots te zijn wanneer de juf een compliment geeft, blij wanneer ze merken dat ze dankzij het Nederlands met iedereen kunnen praten of via de thuistaal met hun familie. Ze zijn opgelucht wanneer ze het beter doen dan ze gevreesd hadden.

Het omgekeerde gebeurt ook. Als de omgeving de boodschap geeft dat een taal hier niet thuishoort, benadrukt dat je bijvoorbeeld ‘anderstalig’ bent, of als je pogingen om een taal te praten steeds het label ‘taalachterstand’ krijgen, dan heb je een slecht gevoel. De constante focus op wat kinderen nog niet kunnen in het Nederlands of in de thuistaal voedt hun teleurstelling in zichzelf. Ze voelen angst voor en machteloosheid bij ‘foutjes maken’.

Coping-mechanismen

Elke interactie kan dat gevoel van erbij horen, maar ook het zelfbeeld van het kind opbouwen of afbreken. “Het is als een vat: als jouw juf of ouder je positief bekrachtigt, benadrukt wat je al goed doet in een taal, dan loopt dat vat weer een beetje voller. Als je steeds alleen op je fouten wordt gewezen of op je accent, dan loopt dat vat telkens een beetje leeg.”

Emoties die kinderen verbinden aan talen zijn niet zonder gevolg. Ze hebben een impact op hun gedrag. Zo kunnen kinderen bijvoorbeeld het Nederlands beginnen te vermijden, wat de ontwikkeling van hun taalvaardigheid hindert. Om beter te worden in een taal heb je immers oefenkansen en feedback nodig, naast kwaliteitsvolle en voldoende input.

“Vermijding is een coping-strategie. In het vat van deze kinderen moet altijd een minimale hoeveelheid zelfwaarde, verbondenheid en zelf-effectiviteit zitten om te blijven functioneren. Als je dat weet, is het niet onlogisch dat kinderen zich in die identiteit bedreigd voelen, zich bijvoorbeeld gaan terugtrekken in de eigen taalgroep.”

Moeten kiezen

Hetzelfde mechanisme zien we als er strakke grenzen tussen talen getrokken worden, als kinderen het gevoel krijgen dat ze moeten kiezen voor het Nederlands, tegen de thuistaal. Scholen vragen het Dekeyser wel vaker: als we kinderen toelaten om op de speelplaats de thuistaal te spreken, gaan er zich toch kliekjes vormen?

“Daar is weinig evidentie van, integendeel. De scholen die open omspringen met meertaligheid zijn de scholen waar anderstalige kinderen meer vriendjes hebben buiten de eigen taalgroep.” Het lijkt paradoxaal, geeft ze toe, maar opnieuw, het is logisch vanuit dat identiteitsdenken. “Als je kinderen verbiedt om de thuistaal te spreken, wordt hun identiteit bedreigd. Om stand te houden, trekken ze dan net meer naar de eigen taalgroep.”

Dekeyser begrijpt de angst van kleuterleiders en onderwijzers om meertalige leerlingen geen achterstand te laten oplopen, om zwaar in te zetten op de plek van het Nederlands op school. Maar angst is een slechte raadgever. Keuzes waarbij de thuistaal diametraal tegenover het Nederlands wordt geplaatst – bijvoorbeeld “hier spreken we enkel Nederlands” – werken vaak niet.

Switchen tussen talen

Een efficiënt talenbeleid vraagt inzicht in hoe meertaligheid in een kinderhoofd werkt. In het hoofd van meertalige kinderen zijn meerdere talen tegelijk actief. Bij elke interactie in elke context – school, thuis, met vrienden, op openbare plaatsen – moeten ze inschatten welke taal ze moeten activeren en welke taal moet ‘slapen’. Dat switchen van tweetalige naar eentalige modus en terug is niet vanzelfsprekend, kinderen moeten dat leren. Een kleuter berispen omdat die enkele woordjes Turks gebruikt, gaat voorbij aan de complexiteit en de vaardigheid die meertaligheid vereist. Hetzelfde geldt overigens voor gelijkaardige situaties thuis.  

Wantrouwen voedt weerstand

Daarnaast speelt vertrouwen een belangrijke rol. Kinderen vertellen in het onderzoek over wantrouwende of soms straffende leraren wanneer leerlingen enkele woordjes in de thuistaal gebruikten tijdens de les. Dat is begrijpelijk als een leraar ervan uitgaat dat die thuistaal wordt ingezet om iets te doen dat niet mag. Maar het kind ervaart die situatie helemaal anders: in de meeste gevallen zetten ze de thuistaal immers in om mee te kunnen met de les. Als dit niet erkend wordt, krijgen ze het helemaal lastig.

“Ze voelen dat wantrouwen.” En hoe meer je dat benadrukt hoe meer je de identiteit van het kind bedreigt. “Op termijn is het dan ook niet raar dat sommige kinderen als adolescent die positie bij voorbaat gaan innemen – bijvoorbeeld door bewust ‘onnozel’ te doen of ‘kapot Nederlands’ te praten. Zo hebben ze zelf de controle over de situatie, eerder dan te moeten ondergaan wat mensen toch op hen projecteren.”

Thuistaal verliezen

Kinderen begrijpen niet waarom ze moeten kiezen. Hun meertaligheid is geen luxe, ze hebben die talen nodig om verschillende contexten te navigeren. “Door al dan niet impliciet de boodschap te geven dat het Nederlands en de thuistaal niet compatibel zijn, leeft bij veel kinderen de angst dat Nederlands leren betekent dat ze hun thuistaal verliezen. Dat ze niet meer kunnen praten met hun ouders.”

Die boodschap pikken ze overal op. De druk om Nederlands te spreken ís zeer groot. “Een directeur zei me onlangs dat ouders plots aangeven dat ze thuis Nederlands spreken, terwijl hij zeker weet dat dit niet zo is.” De bekommernis over ‘taalachterstand’ ondermijnt het zelfbeeld van kinderen, de aanmaningen dat ‘hier enkel Nederlands’ wordt gesproken tasten hun gevoel aan te behoren tot de gemeenschap. “Die boodschap is wijdverspreid in onze samenleving. Het is dus aan ons om met zijn allen die meertaligheid positief te benaderen.”

Want negatieve associaties hinderen het leren. “Het maakt dat kinderen zich niet thuis voelen.” Op scholen ziet Dekeyser gelukkig veel positieve signalen en veel wil en enthousiasme om meertaligheid positief te benaderen. “Ik denk dat voor iedere leraar en iedere school het welbevinden van leerlingen centraal staat om tot leren te komen. Zij werken aan een positief, veilig en rijk leerklimaat, waarbij kinderen Nederlands leren zonder de thuistaal te marginaliseren en waarbij de thuistaal zelfs ingezet wordt om tot het Nederlands te komen.”

De kinderen in het onderzoek wíllen immers Nederlands leren. Omdat ze dan met iedereen kunnen praten. Omdat het goed is voor een job later. Maar Dekeyser moest ook vaststellen dat als je hun vraagt welke taal ze gráág willen leren, gewoon omdat ze het een leuke taal vinden, het Nederlands niet één keer vermeld werd.